Actueel
alle pijlers
Het Koopmans syndroom
zondag 21 oktober 2007 om 03:06
Het Koopmans syndroom
Ik ben nooit vergeten hoe de behoofd-doekte, amper Nederlands sprekende moslima's door marktkooplieden tot het mikpunt van spot en satire werden gemaakt. Terwijl ik als kleine jongen hand in hand met mijn moeder door de kronkelige straatjes van de markt trok, ving ik steeds de grievende opmerkingen op, die deze nietsvermoedende vrouwtjes naar hun hoofden geslingerd kregen. En in plaats van iets terug te zeggen, zag ik hoe deze argeloze moslima's een glimlach van wanhoop en onbegrip op hun gezichten toverden, terwijl zij naar de geniepige groenteboer keken.
Nu jaren later, en een à twee moslimgeneraties verder, is er een zekere verschuiving waar te nemen onder de moslima's in het bijzonder en onder de moslims in het algemeen. Zij zijn mondig, zelfstandig, goed opgeleid, kritisch en bijten van zich af. Dat is fijn zul je zeggen, maar meneer de groenteboer is daar niet blij mee. Meneer de groenteboer krijgt nu een grote mond terug. Meneer de groenteboer kan niet meer ongestoord zijn spottirade tegen de behoofd-doekte vrouwen afsteken. Meneer de groenteboer blijkt erg kinderachtig te zijn, want alleen hij mag wat zeggen en de rest niet. Want zodra een moslima iets terug zegt, verschuilt hij zich achter de welbekende clichématige oneliners zoals: Maar wij zijn in Nederland hoor… Jullie moeten integreren…Ga toch terug naar je eigen land…
Het is echter nog interessanter om te zien hoe de laatste tijd dit infantiele gedrag haar intrede doet in de Tweede Kamer. Ook politici blijken spontaan te lijden aan het koopmans syndroom (niet allemaal trouwens). Zo laten zij zich op de meest laatdunkende en ongepaste wijze uit over de moslims. Maar zodra één van de moslims met dezelfde retoriek van zich afbijt en datgene wat over hem wordt gezegd weerlegt – zonder enige vorm van geweld – dan komt de groenteboer in sommige Tweede-Kamerleden naar boven en slaan zij wild om zich heen met loze en holle kreten zoals: Radicalen…Fundamentalisten…Salafisten… Ik hoop dat er gauw een medicijn op de markt komt voor het koopmans syndroom
Ik ben nooit vergeten hoe de behoofd-doekte, amper Nederlands sprekende moslima's door marktkooplieden tot het mikpunt van spot en satire werden gemaakt. Terwijl ik als kleine jongen hand in hand met mijn moeder door de kronkelige straatjes van de markt trok, ving ik steeds de grievende opmerkingen op, die deze nietsvermoedende vrouwtjes naar hun hoofden geslingerd kregen. En in plaats van iets terug te zeggen, zag ik hoe deze argeloze moslima's een glimlach van wanhoop en onbegrip op hun gezichten toverden, terwijl zij naar de geniepige groenteboer keken.
Nu jaren later, en een à twee moslimgeneraties verder, is er een zekere verschuiving waar te nemen onder de moslima's in het bijzonder en onder de moslims in het algemeen. Zij zijn mondig, zelfstandig, goed opgeleid, kritisch en bijten van zich af. Dat is fijn zul je zeggen, maar meneer de groenteboer is daar niet blij mee. Meneer de groenteboer krijgt nu een grote mond terug. Meneer de groenteboer kan niet meer ongestoord zijn spottirade tegen de behoofd-doekte vrouwen afsteken. Meneer de groenteboer blijkt erg kinderachtig te zijn, want alleen hij mag wat zeggen en de rest niet. Want zodra een moslima iets terug zegt, verschuilt hij zich achter de welbekende clichématige oneliners zoals: Maar wij zijn in Nederland hoor… Jullie moeten integreren…Ga toch terug naar je eigen land…
Het is echter nog interessanter om te zien hoe de laatste tijd dit infantiele gedrag haar intrede doet in de Tweede Kamer. Ook politici blijken spontaan te lijden aan het koopmans syndroom (niet allemaal trouwens). Zo laten zij zich op de meest laatdunkende en ongepaste wijze uit over de moslims. Maar zodra één van de moslims met dezelfde retoriek van zich afbijt en datgene wat over hem wordt gezegd weerlegt – zonder enige vorm van geweld – dan komt de groenteboer in sommige Tweede-Kamerleden naar boven en slaan zij wild om zich heen met loze en holle kreten zoals: Radicalen…Fundamentalisten…Salafisten… Ik hoop dat er gauw een medicijn op de markt komt voor het koopmans syndroom
zondag 21 oktober 2007 om 11:17
De vier mythen van de Marokkaanse onderklasse
Geplaatst op 28-03-2007 18:53 door Forumredactie in categorie actualiteit (Volkskrant).
Volgens Fleur Jurgens belemmeren vier hardnekkige mythen het debat over Marokkaanse criminele jongens. Hoog tijd om deze mythen ut de wereld te helpen.
Mythe 1
Er is geen sprake van een Marokkanenprobleem. Alles wat Marokkanen verkeerd doen, wordt uitvergroot in de media. In werkelijkheid gaat het om een klein groepje lastpakken.
De boodschapper als boosdoener aanwijzen is een beproefde methode als het om Marokkanen gaat: zij worden ‘gestigmatiseerd’. Maar dat is omdraaien van oorzaak en gevolg. In Amsterdam is er wel degelijk een dubieuze Marokkaanse onderklasse aan het ontstaan van verongelijkte jongemannen, die nauwelijks boodschap hebben aan de Nederlandse samenleving.
Enkele feiten (uit onder meer het rapport Marokkanen in Amsterdam, Dienst O+S, 2006): bijna zeven op de tien Marokkaanse jongens verlaten het onderwijs zonder bruikbaar diploma; 40 procent van de Marokkaanse jongeren is werkloos; en één op de tien staat bij de politie als verdachte geregistreerd van ten minste één strafbaar feit. Bijna één op de drie jongens in justitiële jeugdinrichtingen is van Marokkaanse afkomst. Het percentage verdachten onder de tweede generatie Marokkanen is zelfs het hoogst van alle etnische minderheden en is meer dan twee keer zo hoog als onder de eerste generatie Marokkanen. Ook zijn Marokkaanse jongens oververtegenwoordigd in de harde kern van jeugdige draaideurcriminelen.
Deze jongens groeien op in bedenkelijke milieus, waarin het hebben van een uitkering heel gewoon is en het hebben van werk heel bijzonder. Van de Marokkaanse mannen heeft 60 procent een uitkering, waarvan de helft een WAO-uitkering. In Amsterdam komt een op de vier Marokkaanse gezinnen rond van een bijstandsuitkering. De helft van de Marokkaanse kinderen in Amsterdam groeit op in armoede. Marokkaanse kinderen wonen te krap, groeien op in Marokkaanse wijken, zijn relatief ongezond en gaan het vaakst naar speciaal onderwijs, vanwege een lichamelijke of geestelijke beperking.
In de Westelijke Tuinsteden huizen inmiddels al een paar honderd Marokkaanse ‘probleemgezinnen’: grote gezinnen, waarvan kinderen en ouders soms gezamenlijk op rooftocht gaan, waar verslaving speelt, schulden, zwakzinnigheid, huiselijk en seksueel geweld, extreme armoede, vervuiling, psychiatrische of opvoedingsproblemen. Beleidsmakers spreken al over de ‘Marokkaanse Tokkies’.
Het eigen aandeel in de problemen is onder deze onderklasse van Berberse macho’s een geweldig taboeonderwerp. En haast iedereen – politiemannen, leraren en hulpverleners – gaat daarin mee. Maar juist die ontoerekeningsvatbaarheid maakt deze Marokkaanse jongens bij voorbaat onmachtig om zelf iets aan hun situatie te doen. En onmacht versterkt agressie.
Het wijzen naar de Nederlandse maatschappij – met de pers als vertegenwoordiger – kweekt een anti-Nederlands sentiment. Bijna alle hulpverleners, leraren, psychiaters, politiemannen, werkmeesters en opvoedkundigen die ik interviewde voor mijn onderzoek, vonden het anti-Nederlandse sentiment specifiek voor de nieuwe Marokkaanse onderklasse (in tegenstelling tot de Antilliaanse of de Surinaamse onderklasse). De Marokkaanse onderklasse is niet alleen kansarm, hij heeft ook een ‘verongelijkt gezicht’. Dat maakt hem licht ontvlambaar en mobiliseerbaar.
Mythe 2
Marokkaanse criminele jongens worden in de armen gedreven van de misdaad omdat zij gediscrimineerd worden op de Nederlandse arbeidsmarkt.
‘Zij krijgen geen stageplaatsen’, ‘zij worden door Nederlandse werkgevers gediscrimineerd op hun achternaam’. Logisch dat zij zich gaan misdragen! Deze redenering duikt telkens weer op als het over Marokkaanse probleemjongeren gaat.
Zij berust op het criminologische misverstand dat er een causaal verband bestaat tussen ‘gediscrimineerd worden’ en ‘misdaden plegen’. Een bankoverval moet volgens deze redenering gezien worden als een onbewuste expressie van een dieper ‘onbehagen in de samenleving’.
Ten eerste durf ik te beweren dat dit motief vrijwel afwezig is in het hoofd van een crimineel op het moment van handelen. Ja natuurlijk, achteraf (op het politiebureau, voor de rechter) zal hij het graag inbrengen als verzachtende omstandigheid van zijn ‘ontsporing’: ‘De politie hield mij aan, omdat ik Marokkaan ben.’
Maar waarom kan een misdadiger eigenlijk niet gewoon hebberig zijn? Ik heb mij verbaasd over deze blinde vlek. Is het niet veel aannemelijker dat een tasjesrover, een kruimeldief of een drugshandelaar zich primair laat leiden door de vruchten van zijn misdaad: de Prada’s, BMW’s, scooters of laptops? Het beroep crimineel is in sommige wijken van Amsterdam al een van de serieuze toekomstperspectieven. Zo zijn Marokkaanse drop-outs direct inzetbaar in drugshandel, jeugdbendes of kruimelcriminaliteit.
In de praktijk gaat het – zo bleek uit mijn onderzoek – om jongens die de risico’s van hun ‘beroep’ incalculeren. De kans dat een autokraker wordt gepakt, is ongeveer 1 op 15. En áls hij voor de rechter moet verschijnen, is het ook nog geen ramp: dan krijgt hij in de meeste gevallen een taakstraf of een geldboete. Niet reageren kan tot uitstel van jaren leiden en in sommige gevallen zelfs tot afstel (als hij intussen 18 jaar wordt). Na meerdere veroordelingen moet hij misschien een tijdje ‘zitten’ in een instituut dat vooral gericht is op ‘heropvoeding’, want zo zit het jeugdstrafrecht in elkaar: niet straffen, maar resocialiseren is het hoofddoel. Een tasjesrover is tegen die tijd schatrijk.
Ten tweede is het criminologisch misverstand – de misdadiger als slachtoffer van een oneerlijke maatschappij – een achterhaalde vorm van determinisme. Een slechte sociaal-economische situatie of culturele afkomst, of een slechte jeugd zou onherroepelijk tot misdaad leiden. Maar het feit dat inmiddels ook bijna een kwart van de Marokkanen (uit vergelijkbare milieus) studeert aan het hoger onderwijs, bewijst het tegendeel. Ook de Marokkaanse cabaretiers, schrijvers, acteurs en politici hebben hun ‘culturele bagage’ kennelijk gunstig kunnen aanwenden.
Ten derde wordt er vanuit gegaan dat Marokkaanse jongens geen banen of stageplaatsen ‘krijgen’ van discriminerende werkgevers. Maar is het niet logischer dat dit effect veroorzaakt wordt door het feit dat de meesten van hen geen bruikbaar diploma op zak hebben?
Ook prijzen zij zich uit de markt, zo blijkt, doordat zij basale werknemersvaardigheden ontberen, zoals op tijd komen, Nederlands spreken, van andermans spullen afblijven, autoriteit accepteren, iets gedisciplineerd afmaken en samenwerken. Deze jongens hebben zich vaak op straat ontwikkeld, zonder ouderlijke ondersteuning. Dat maakt hen weinig bemiddelbaar op de arbeidsmarkt, hoe welwillend Nederlandse werkgevers ook tegenover hen staan.
Mythe 3
Marokkaanse ouders kunnen geen toezicht uitoefenen op hun zonen op straat. Dat zijn zij vanuit hun cultuur immers niet gewend.
Iedereen zegt het elkaar keurig na: in Marokko let ‘de hele buurt’ op hun kinderen, maar in Nederland ontbreekt de ‘Marokkaanse gemeenschap’, waardoor het ouderlijk gezag van Marokkaanse ouders niet verder reikt dan ‘tot de voordeur’.
Maar hoe is dan te verklaren dat Marokkaanse meisjes keer op keer vertellen dat zij de sociale druk van de gemeenschap in de ‘Marokkaanse wijken’ in Amsterdam bijna ondraaglijk vinden? Als zij een sigaret opsteken of met een jongen praten – belastende feiten voor de familie-eer – weten hun ouders dat binnen enkele uren. Blijkbaar werkt de sociale controle in de Amsterdams-Marokkaanse gemeenschap uitstekend, maar selectief.
Marokkaanse ouders hebben hun ogen alleen in hun zak als het om het wangedrag van zonen gaat. In sommige gevallen komt dat doordat zij dat gedrag helemaal niet afkeuren. Deze ouders staan onverschillig tegenover de Nederlandse samenleving.
Maar in de meeste gevallen komt het doordat de machtsverhoudingen in het gezin verstoord zijn. Veel Marokkaanse zonen hebben het thuis voor het zeggen. Van kindsaf aan krijgen zij hun zin, omdat het jongens zijn. Hun moeders kunnen hen nauwelijks aan en begrenzen hen weinig. Daardoor ontwikkelen zij grote ego’s met korte lontjes. Deskundigen uit het veld spraken over de ‘Marokkaanse prinsjes’.
Wat nieuw is in Nederland is dat Marokkaanse moeders vaak ‘informatieafhankelijk’ zijn van hun zonen. Deze Marokkaanse moeders leiden nog steeds een geïsoleerd bestaan en spreken slecht Nederlands. Veel moeders zijn als importbruid naar Nederland gekomen. Ook worden zij niet geacht het ‘mannendomein’ te betreden. Dat maakt het lastig hun zonen op straat tot de orde te roepen.
Bovendien zijn deze moeders vaak getrouwd uit ‘gemeenschapsbelang’ en niet uit liefde. Er is in hun ‘dorre’ huwelijken weinig communicatie mogelijk over de opvoeding van de kinderen. Moeders zouden meer zeggenschap willen over hun zonen, maar zij worden geacht loyaal te zijn aan hun echtgenoten. Dat brengt hen in een ‘lastige spreidstand’ tussen hun kinderen en hun echtgenoot.
Soms trekken vaders zich wel iets van hun zonen aan, maar ze doen dat op een autoritaire manier. Ze geven bevelen of zeggen wat hun zonen allemaal niet mogen, maar ze kunnen niet uitleggen waaróm iets niet mag. Dat werkt averechts bij hun vernederlandste zonen, die zich nog meer onttrekken aan het ouderlijk gezag.
Mythe 4
De Nederlandse overheid staat bij de Marokkaanse gemeenschap in het krijt. Marokkaanse gastarbeiders zitten nu ‘met een kapotte rug’ op de bank. Hun kinderen ontsporen.
Ik noem dit het slavernij-argument.
De officiële werving van Marokkaanse gastarbeiders is echter al beëindigd in 1973. Op dat moment waren er zo’n 22.000 Marokkanen in Nederland. De meesten (tussen de 50 en 70 procent) van die eerste groep gastarbeiders waren op dat moment al teruggegaan of zouden dat nog doen, volgens cijfers van het CBS.
De grootste groep Marokkaanse immigranten die nu nog in Nederland woont, is van na de officiële werving van gastarbeiders. Eerst kwamen de gezinsherenigers, toen de gelukzoekers en de huwelijksmigranten.
Inmiddels wonen er 315.000 Marokkanen in Nederland, waarvan bijna de helft in Nederland geboren kinderen. Het totaal aantal importpartners is tussen de drie en de vijf keer zo groot als het aantal gastarbeiders dat ooit in Nederland is blijven wonen.
Ik wil maar zeggen: de meeste Marokkaanse ouders van nu zijn helemaal geen voormalige gastarbeiders. Zij zijn voor het grootste deel uit eigen vrije beweging naar Nederland gekomen om hier een beter en welvarender bestaan op te bouwen voor zichzelf en hun kinderen dan in Marokko mogelijk was. Jammer, dat niemand hen ooit aan die oorspronkelijke verhuisreden herinnert.
Geplaatst op 28-03-2007 18:53 door Forumredactie in categorie actualiteit (Volkskrant).
Volgens Fleur Jurgens belemmeren vier hardnekkige mythen het debat over Marokkaanse criminele jongens. Hoog tijd om deze mythen ut de wereld te helpen.
Mythe 1
Er is geen sprake van een Marokkanenprobleem. Alles wat Marokkanen verkeerd doen, wordt uitvergroot in de media. In werkelijkheid gaat het om een klein groepje lastpakken.
De boodschapper als boosdoener aanwijzen is een beproefde methode als het om Marokkanen gaat: zij worden ‘gestigmatiseerd’. Maar dat is omdraaien van oorzaak en gevolg. In Amsterdam is er wel degelijk een dubieuze Marokkaanse onderklasse aan het ontstaan van verongelijkte jongemannen, die nauwelijks boodschap hebben aan de Nederlandse samenleving.
Enkele feiten (uit onder meer het rapport Marokkanen in Amsterdam, Dienst O+S, 2006): bijna zeven op de tien Marokkaanse jongens verlaten het onderwijs zonder bruikbaar diploma; 40 procent van de Marokkaanse jongeren is werkloos; en één op de tien staat bij de politie als verdachte geregistreerd van ten minste één strafbaar feit. Bijna één op de drie jongens in justitiële jeugdinrichtingen is van Marokkaanse afkomst. Het percentage verdachten onder de tweede generatie Marokkanen is zelfs het hoogst van alle etnische minderheden en is meer dan twee keer zo hoog als onder de eerste generatie Marokkanen. Ook zijn Marokkaanse jongens oververtegenwoordigd in de harde kern van jeugdige draaideurcriminelen.
Deze jongens groeien op in bedenkelijke milieus, waarin het hebben van een uitkering heel gewoon is en het hebben van werk heel bijzonder. Van de Marokkaanse mannen heeft 60 procent een uitkering, waarvan de helft een WAO-uitkering. In Amsterdam komt een op de vier Marokkaanse gezinnen rond van een bijstandsuitkering. De helft van de Marokkaanse kinderen in Amsterdam groeit op in armoede. Marokkaanse kinderen wonen te krap, groeien op in Marokkaanse wijken, zijn relatief ongezond en gaan het vaakst naar speciaal onderwijs, vanwege een lichamelijke of geestelijke beperking.
In de Westelijke Tuinsteden huizen inmiddels al een paar honderd Marokkaanse ‘probleemgezinnen’: grote gezinnen, waarvan kinderen en ouders soms gezamenlijk op rooftocht gaan, waar verslaving speelt, schulden, zwakzinnigheid, huiselijk en seksueel geweld, extreme armoede, vervuiling, psychiatrische of opvoedingsproblemen. Beleidsmakers spreken al over de ‘Marokkaanse Tokkies’.
Het eigen aandeel in de problemen is onder deze onderklasse van Berberse macho’s een geweldig taboeonderwerp. En haast iedereen – politiemannen, leraren en hulpverleners – gaat daarin mee. Maar juist die ontoerekeningsvatbaarheid maakt deze Marokkaanse jongens bij voorbaat onmachtig om zelf iets aan hun situatie te doen. En onmacht versterkt agressie.
Het wijzen naar de Nederlandse maatschappij – met de pers als vertegenwoordiger – kweekt een anti-Nederlands sentiment. Bijna alle hulpverleners, leraren, psychiaters, politiemannen, werkmeesters en opvoedkundigen die ik interviewde voor mijn onderzoek, vonden het anti-Nederlandse sentiment specifiek voor de nieuwe Marokkaanse onderklasse (in tegenstelling tot de Antilliaanse of de Surinaamse onderklasse). De Marokkaanse onderklasse is niet alleen kansarm, hij heeft ook een ‘verongelijkt gezicht’. Dat maakt hem licht ontvlambaar en mobiliseerbaar.
Mythe 2
Marokkaanse criminele jongens worden in de armen gedreven van de misdaad omdat zij gediscrimineerd worden op de Nederlandse arbeidsmarkt.
‘Zij krijgen geen stageplaatsen’, ‘zij worden door Nederlandse werkgevers gediscrimineerd op hun achternaam’. Logisch dat zij zich gaan misdragen! Deze redenering duikt telkens weer op als het over Marokkaanse probleemjongeren gaat.
Zij berust op het criminologische misverstand dat er een causaal verband bestaat tussen ‘gediscrimineerd worden’ en ‘misdaden plegen’. Een bankoverval moet volgens deze redenering gezien worden als een onbewuste expressie van een dieper ‘onbehagen in de samenleving’.
Ten eerste durf ik te beweren dat dit motief vrijwel afwezig is in het hoofd van een crimineel op het moment van handelen. Ja natuurlijk, achteraf (op het politiebureau, voor de rechter) zal hij het graag inbrengen als verzachtende omstandigheid van zijn ‘ontsporing’: ‘De politie hield mij aan, omdat ik Marokkaan ben.’
Maar waarom kan een misdadiger eigenlijk niet gewoon hebberig zijn? Ik heb mij verbaasd over deze blinde vlek. Is het niet veel aannemelijker dat een tasjesrover, een kruimeldief of een drugshandelaar zich primair laat leiden door de vruchten van zijn misdaad: de Prada’s, BMW’s, scooters of laptops? Het beroep crimineel is in sommige wijken van Amsterdam al een van de serieuze toekomstperspectieven. Zo zijn Marokkaanse drop-outs direct inzetbaar in drugshandel, jeugdbendes of kruimelcriminaliteit.
In de praktijk gaat het – zo bleek uit mijn onderzoek – om jongens die de risico’s van hun ‘beroep’ incalculeren. De kans dat een autokraker wordt gepakt, is ongeveer 1 op 15. En áls hij voor de rechter moet verschijnen, is het ook nog geen ramp: dan krijgt hij in de meeste gevallen een taakstraf of een geldboete. Niet reageren kan tot uitstel van jaren leiden en in sommige gevallen zelfs tot afstel (als hij intussen 18 jaar wordt). Na meerdere veroordelingen moet hij misschien een tijdje ‘zitten’ in een instituut dat vooral gericht is op ‘heropvoeding’, want zo zit het jeugdstrafrecht in elkaar: niet straffen, maar resocialiseren is het hoofddoel. Een tasjesrover is tegen die tijd schatrijk.
Ten tweede is het criminologisch misverstand – de misdadiger als slachtoffer van een oneerlijke maatschappij – een achterhaalde vorm van determinisme. Een slechte sociaal-economische situatie of culturele afkomst, of een slechte jeugd zou onherroepelijk tot misdaad leiden. Maar het feit dat inmiddels ook bijna een kwart van de Marokkanen (uit vergelijkbare milieus) studeert aan het hoger onderwijs, bewijst het tegendeel. Ook de Marokkaanse cabaretiers, schrijvers, acteurs en politici hebben hun ‘culturele bagage’ kennelijk gunstig kunnen aanwenden.
Ten derde wordt er vanuit gegaan dat Marokkaanse jongens geen banen of stageplaatsen ‘krijgen’ van discriminerende werkgevers. Maar is het niet logischer dat dit effect veroorzaakt wordt door het feit dat de meesten van hen geen bruikbaar diploma op zak hebben?
Ook prijzen zij zich uit de markt, zo blijkt, doordat zij basale werknemersvaardigheden ontberen, zoals op tijd komen, Nederlands spreken, van andermans spullen afblijven, autoriteit accepteren, iets gedisciplineerd afmaken en samenwerken. Deze jongens hebben zich vaak op straat ontwikkeld, zonder ouderlijke ondersteuning. Dat maakt hen weinig bemiddelbaar op de arbeidsmarkt, hoe welwillend Nederlandse werkgevers ook tegenover hen staan.
Mythe 3
Marokkaanse ouders kunnen geen toezicht uitoefenen op hun zonen op straat. Dat zijn zij vanuit hun cultuur immers niet gewend.
Iedereen zegt het elkaar keurig na: in Marokko let ‘de hele buurt’ op hun kinderen, maar in Nederland ontbreekt de ‘Marokkaanse gemeenschap’, waardoor het ouderlijk gezag van Marokkaanse ouders niet verder reikt dan ‘tot de voordeur’.
Maar hoe is dan te verklaren dat Marokkaanse meisjes keer op keer vertellen dat zij de sociale druk van de gemeenschap in de ‘Marokkaanse wijken’ in Amsterdam bijna ondraaglijk vinden? Als zij een sigaret opsteken of met een jongen praten – belastende feiten voor de familie-eer – weten hun ouders dat binnen enkele uren. Blijkbaar werkt de sociale controle in de Amsterdams-Marokkaanse gemeenschap uitstekend, maar selectief.
Marokkaanse ouders hebben hun ogen alleen in hun zak als het om het wangedrag van zonen gaat. In sommige gevallen komt dat doordat zij dat gedrag helemaal niet afkeuren. Deze ouders staan onverschillig tegenover de Nederlandse samenleving.
Maar in de meeste gevallen komt het doordat de machtsverhoudingen in het gezin verstoord zijn. Veel Marokkaanse zonen hebben het thuis voor het zeggen. Van kindsaf aan krijgen zij hun zin, omdat het jongens zijn. Hun moeders kunnen hen nauwelijks aan en begrenzen hen weinig. Daardoor ontwikkelen zij grote ego’s met korte lontjes. Deskundigen uit het veld spraken over de ‘Marokkaanse prinsjes’.
Wat nieuw is in Nederland is dat Marokkaanse moeders vaak ‘informatieafhankelijk’ zijn van hun zonen. Deze Marokkaanse moeders leiden nog steeds een geïsoleerd bestaan en spreken slecht Nederlands. Veel moeders zijn als importbruid naar Nederland gekomen. Ook worden zij niet geacht het ‘mannendomein’ te betreden. Dat maakt het lastig hun zonen op straat tot de orde te roepen.
Bovendien zijn deze moeders vaak getrouwd uit ‘gemeenschapsbelang’ en niet uit liefde. Er is in hun ‘dorre’ huwelijken weinig communicatie mogelijk over de opvoeding van de kinderen. Moeders zouden meer zeggenschap willen over hun zonen, maar zij worden geacht loyaal te zijn aan hun echtgenoten. Dat brengt hen in een ‘lastige spreidstand’ tussen hun kinderen en hun echtgenoot.
Soms trekken vaders zich wel iets van hun zonen aan, maar ze doen dat op een autoritaire manier. Ze geven bevelen of zeggen wat hun zonen allemaal niet mogen, maar ze kunnen niet uitleggen waaróm iets niet mag. Dat werkt averechts bij hun vernederlandste zonen, die zich nog meer onttrekken aan het ouderlijk gezag.
Mythe 4
De Nederlandse overheid staat bij de Marokkaanse gemeenschap in het krijt. Marokkaanse gastarbeiders zitten nu ‘met een kapotte rug’ op de bank. Hun kinderen ontsporen.
Ik noem dit het slavernij-argument.
De officiële werving van Marokkaanse gastarbeiders is echter al beëindigd in 1973. Op dat moment waren er zo’n 22.000 Marokkanen in Nederland. De meesten (tussen de 50 en 70 procent) van die eerste groep gastarbeiders waren op dat moment al teruggegaan of zouden dat nog doen, volgens cijfers van het CBS.
De grootste groep Marokkaanse immigranten die nu nog in Nederland woont, is van na de officiële werving van gastarbeiders. Eerst kwamen de gezinsherenigers, toen de gelukzoekers en de huwelijksmigranten.
Inmiddels wonen er 315.000 Marokkanen in Nederland, waarvan bijna de helft in Nederland geboren kinderen. Het totaal aantal importpartners is tussen de drie en de vijf keer zo groot als het aantal gastarbeiders dat ooit in Nederland is blijven wonen.
Ik wil maar zeggen: de meeste Marokkaanse ouders van nu zijn helemaal geen voormalige gastarbeiders. Zij zijn voor het grootste deel uit eigen vrije beweging naar Nederland gekomen om hier een beter en welvarender bestaan op te bouwen voor zichzelf en hun kinderen dan in Marokko mogelijk was. Jammer, dat niemand hen ooit aan die oorspronkelijke verhuisreden herinnert.
zondag 21 oktober 2007 om 13:07
Antonio schreef:
De officiële werving van Marokkaanse gastarbeiders is echter al beëindigd in 1973. Op dat moment waren er zo’n 22.000 Marokkanen in Nederland. De meesten (tussen de 50 en 70 procent) van die eerste groep gastarbeiders waren op dat moment al teruggegaan of zouden dat nog doen, volgens cijfers van het CBS.
De grootste groep Marokkaanse immigranten die nu nog in Nederland woont, is van na de officiële werving van gastarbeiders. Eerst kwamen de gezinsherenigers, toen de gelukzoekers en de huwelijksmigranten.
Inmiddels wonen er 315.000 Marokkanen in Nederland, waarvan bijna de helft in Nederland geboren kinderen. Het totaal aantal importpartners is tussen de drie en de vijf keer zo groot als het aantal gastarbeiders dat ooit in Nederland is blijven wonen.
GODALLEMACHTIG
De officiële werving van Marokkaanse gastarbeiders is echter al beëindigd in 1973. Op dat moment waren er zo’n 22.000 Marokkanen in Nederland. De meesten (tussen de 50 en 70 procent) van die eerste groep gastarbeiders waren op dat moment al teruggegaan of zouden dat nog doen, volgens cijfers van het CBS.
De grootste groep Marokkaanse immigranten die nu nog in Nederland woont, is van na de officiële werving van gastarbeiders. Eerst kwamen de gezinsherenigers, toen de gelukzoekers en de huwelijksmigranten.
Inmiddels wonen er 315.000 Marokkanen in Nederland, waarvan bijna de helft in Nederland geboren kinderen. Het totaal aantal importpartners is tussen de drie en de vijf keer zo groot als het aantal gastarbeiders dat ooit in Nederland is blijven wonen.
GODALLEMACHTIG